Een schemering voor de ogen

Plato over de verwondering
André van Delft –

Een bekende uitspraak van Plato luidt: alle filosofie begint bij de verwondering. Bij dit woord ‘verwondering’ ligt het misschien voor de hand om te denken aan een soort nieuwsgierigheid: we verwonderen ons over iets, we vragen ons iets af, iets dat we opmerkelijk of vreemd vinden, en we gaan daar vervolgens over filosoferen om tot kennis te komen.

Wie zo over verwondering nadenkt wil ik vragen om Plato er eens bij te pakken. De uitspraak is afkomstig uit een dialoog die Plato geschreven heeft tussen Socrates en een jongeman genaamd Theaetetus. Samen zijn ze in gesprek over wat kennis precies is. Als Socrates de jonge Theaetetus stapje voor stapje tot een bepaald inzicht leidt, merkt deze laatste plots op:

Alle goden, Socrates, je kan niet geloven hoe ik me met verwondering afvraag hoe dat wel in de haak mag zitten. Werkelijk, er zijn ogenblikken waarop alles me voor de ogen begint te schemeren, wanneer ik daar naar kijk. (Theaet. 155c)

Theaetetus merkt met betrekking tot de ervaring van verwondering op: het begint me voor de ogen te schemeren. Het Griekse σκοτοδινιῶ dat hier gebruikt wordt kan ook zoiets betekenen als: ‘het begint me te duizelen’. Verwondering is voor Theaetetus niet een afstandelijke nieuwsgierigheid, het is een pathos, het is iets dat hem diep van binnen raakt en dat wat hij dacht voor waar aan te nemen onder hem uitschopt, waardoor hij zijn evenwicht verliest. Socrates beziet hoe het Theaetetus begint te duizelen en antwoordt tevreden:

Dát is nu juist karakteristiek voor de filosoof: het gevoel ‘verwondering’. Er is inderdaad geen ander begin van de filosofie dan dit. (Theaet. 155d)

schemering
‘Werkelijk, er zijn ogenblikken waarop alles me voor de ogen begint te schemeren, wanneer ik daar naar kijk.’ (Foto: Jara van den Bosch)

Merk op dat het personage dat Plato heeft gekozen om deze ervaring van verwondering in te laten voltrekken, een jong iemand is. Ik denk dat dat een passende keuze is. De verwondering past bij de jeugd. Hoe ouder je wordt, hoe meer de wereld begint te ‘stollen’, de dingen zijn plaats krijgen en die schemering voor de ogen plaats begint te maken voor een opgeklaarde lucht. Wie hele jonge kinderen of kleinkinderen heeft of kent, zal dit contrast wellicht herkennen: of het kind nu probeert te lopen, iets vast te pakken of dat het ook maar verdwaasd om zich heen kijkt, de ogen van het kind spreken van een aanhoudende verwondering. Er gaat in een hele letterlijke zin een wereld voor hem open.

De duizeling of schemering die bij de verwondering komt kijken, lijkt voor het kind ook helemaal niet afschrikwekkend te zijn, maar is juist een voortdurende aansporing om die wijde wereld met beide handen aan te grijpen. Eerder nog zijn wij het die, zoals de dichter Rilke het zegt, ‘soms maar weinig thuis zijn in deze geduide wereld.’ Het mag dan comfortabel heten dat we, naarmate we ouder worden, steeds meer beginnen te leven in een wereld van zekerheden, maar dat betekent nog niet dat we ons er thuis voelen. In ieder geval de filosoof niet, wiens ware aard volgens Socrates ligt in het voortdurend verwonderd blijven raken, uit het veld geslagen worden door wat zich allemaal aandient. Volgens Cornelis Verhoeven is de verdienste van Socrates dan ook dat hij voor mensen van een dergelijke aard een thuis creëert:

Socrates heeft geen boeken geschreven en geen vragen opgelost; hij heeft alleen verwondering gewekt. Door het systematische, hardnekkig volgehouden karakter van zijn onwetendheid is hij een groot wijsgeer; want hij heeft de ruimte geschapen waar de wijsbegeerte, ontheemd als zij is, haar huis moet hebben en huis moet houden. (Verhoeven, Inleiding tot de verwondering, p. 71)

Socrates biedt hen die openstaan voor het schemerende of duizelingwekkende ‘andere’ een huis. Een huis dat we kunnen betreden, slechts door ons open te blijven stellen en de verwondering te cultiveren, tegen de stroom van de stolling van de dingen in. Laat de jeugdige verwondering als die van Theaetetus daar een voorbeeld voor zijn.


Op maandag 24 april heb ik in Oegstgeest een lezing gehouden over verwondering en de onuitputtelijke waarheid bij Cornelis Verhoeven en Otto Duintjer, waar ik nader in ben gegaan op deze thematiek. Deze is hier terug te luisteren.

Lees verder